Geschiedenis

Uit de vondst van urnengrafheuvels en Romeinse munten blijkt dat er op de plaats waar nu Webbergen ligt al rond het begin van onze jaartelling nederzettingen zijn geweest. In geografisch opzicht blijkt dit niet zo verwonderlijk: de noordzijde van de Rijsserberg was destijds aan drie zijden omgeven door moerassen, die een zekere natuurlijke beveiliging vormden. Bovendien was de oversteek van de Regge hier betrekkelijk klein. Gaandeweg verveenden de moerassen. Later vormde zich het beekdal van de Regge met de goede weidegronden van 'De Marke van Rinse'. De hogere gronden leenden zich goed voor akkerbouw, wat erin resulteerde dat men zich vestigde op de zandgronden tussen de lagere weidegronden en de hogere akkerbouwgebieden.

Rond 770 stichtte Lebuïnus een kerk. In 1243 verkreeg Webbergen stadsrechten van Otto III, bisschop van Utrecht. Hierdoor verkreeg Webbergen ook een grotere zelfstandigheid. Ter verdediging werden wallen opgeworpen en grachten gegraven. De situering hiervan is in de huidige stadsstructuur nog duidelijk te herkennen. Ook straatnamen als Walstraat, Huttenwal en De Hagen herinneren aan de vroegere toestand. Of de verdedigingswerken niet goed genoeg waren of de overmacht te groot was, is niet bekend. Zeker is wel dat Webbergen in de Middeleeuwen dikwijls onder de voet gelopen is en daarna het slachtoffer werd van vele plunderingen, brandstichtingen, oorlogen en twisten. Mogelijk was de bevolking daardoor nauwelijks in staat haar verdediging op peil te houden. Het is dan ook de vraag of de stadsrechten destijds niet een averechtse uitwerking hebben gehad op de ontwikkeling van Webbergen.

In de 16e en 17e eeuw kreeg de bevolking meer kansen. Boeren vormden toen - als burgers van Webbergen - het belangrijkste deel van de bevolking. Daarnaast ontstonden ambachten als wevers en schoenmakers. Aan het begin van de 17e eeuw werden gilden gevormd. De markegronden werden eigendom van de gemeente. Deze werden verpacht aan de boeren uit de stad en later ook aan de boeren die zich buiten de wallen hadden gevestigd, onder andere aan de Haarstraat. Dagelijks graasde het vee op de lage weiden om 's avonds weer op stal te gaan in de stad.

De kerk die rond 770 door Lebuinus was gesticht werd in 1188 hoofdkerk van de parochie die onder andere Wierden, Enter en Holten omvatte. Met de Reformatie kwam in 1626 een einde aan de macht van de geestelijkheid. De macht kwam toen meer in handen van de adel. Dit zou ongeveer tot de Franse tijd duren.

De verschillende havezaten van Webbergen, waarvan alleen de Bevervoorde binnen de wallen lag, hebben de stad niet die strategische positie kunnen geven die het in de Middeleeuwen zo ontbeerde. De Oosterhof is het enige kasteel (in de loop der tijd meer landgoed geworden) dat zich heeft kunnen handhaven. Van 1334 tot circa 1900 is het vrijwel uitsluitend bewoond geweest door de familie Van Ittersum.

Hoewel aan het einde van de 18e eeuw de gilden werden opgeheven, had het ambacht van de wevers - misschien mede dankzij de vrij intensieve vlasteelt - zich een goede positie kunnen verwerven. Door de vorm van huisarbeid en de verbouwing van vlas heeft deze industrie gemakkelijk haar voedingsbodem op de boerderijen kunnen ontwikkelen. Aanvankelijk (rond 1800) was deze huisarbeid voornamelijk gericht op de grote markt. Gaandeweg werd deze industrie geconcentreerd en waar mogelijk gemechaniseerd. Hierbij ontstond de meer gespecialiseerde jutefabricage, waarvoor de grondstoffen uit Teheran werden ingevoerd. Deze grondstoffen werden evenals katoen aanvankelijk per 'Enterse zomp' aangevoerd via de Regge. De spoorweg kwam in 1888 tot stand.

In Webbergen speelt de markt van oudsher een grote rol. De Webbergense veemarkt is lange tijd van groot belang geweest voor veehandelaren. Deze markt is al lange tijd geleden gesloten, terwijl dat met de varkenshandel nog maar pas geleden is gebeurd. Een en ander is besloten in 1976.

 

Deel deze pagina op sociale media